Betaalbare pensioenen voor alle journalisten

maandag 9 mei 2016

Als er bedrijven in Nederland zijn met een omstreden imago, dan zijn het wel de pensioenfondsen. Wie wil daar nou graag geld aan betalen? Door een andere manier van communicatie is die houding te veranderen, is een ander imago rond pensioenen te creëren. Nu weten we alleen dat de vijf grootste pensioenfondsen een reserve van € 1.300 miljard hebben. Maar wat betekent dat voor mij, voor mijn familie? Nicoline Maarschalk Meijer, bestuurslid van NVJ sectie Plus+, schetst de situatie.        

Het pensioendomein is geen bemoedigende kost. Wie niet boekhouder, fiscalist of accountant is geworden, maar bijvoorbeeld journalist (of: verpleegster, geschiedenisleraar, hovenier) krijgt het angstige gevoel in een balletje-balletje spel te zijn beland. Dit wordt versterkt door het jargon dat geïnteresseerde deelnemers op zijn zachtst gezegd niet aanmoedigt zich enthousiast op de materie te storten.

Na een jaar als Alice in Wonderland in het rond te hebben gekeken, waarbij ik gelukkig af en toe een beroep kon doen op mijn voorganger, de wandelende pensioen-encyclopedie Dick Oosterbaan, zal ik proberen de situatie zo objectief mogelijk te schetsen.

Ons (pensioen)geld

Veel leden zullen ermee te maken hebben: we krijgen niet waarvoor we gespaard dachten te hebben. Soms significant minder. Het (verplichte) werknemerspensioen of bedrijfstakpensioen (na AOW de zogenaamde ‘tweede pijler’), de troef van ons beroemde pensioensysteem, lijdt onder de gevolgen van crises die de economie getroffen hebben. De situatie wordt nog verergerd door ‘ontgroening’ (steeds minder jongeren treden toe, omdat ze geen vaste baan hebben en daardoor niet deelnemen aan een bedrijfspensioenfonds) en ‘vergrijzing’ (een steeds groter percentage van de beroepsbevolking bereikt de pensioengerechtigde leeftijd en wordt bovendien steeds ouder, waarmee onvoldoende rekening is gehouden). Maar voordat ouderen in het volksbewustzijn de ‘nieuwe vluchtelingen’ worden, tegen wie je je met rotte eieren en brandbommen teweer moet stellen: de rol van demografie is in dit fenomeen niet allesbepalend.

Groot punt van zorg is ook de monetaire aanpak van de ECB, die erop gericht is geld zo goedkoop mogelijk te maken in de ijdele hoop dat mensen niet hun dure hypotheek gaan aflossen, maar eens lekker naar de winkel gaan en het goedkope geld laten rollen. ‘Kwantitatieve versoepeling’ heet dat in monetaire geheimtaal. Deze financiële politiek maakt het extra moeilijk om risicoacceptabel te beleggen. Juist ‘veilige’ beleggingen, zoals obligaties en staatspapier, zijn door het optreden van de ECB minder aantrekkelijk geworden.

De rekenrente

Een ander mysterieus obstakel: de rekenrente. Voor niet-actuarieel geschoolden is de bepaling van deze rente volkomen ondoorgrondelijk. De rekenrente - voor wie zich dat nog niet heeft eigengemaakt - is een fictief rendementspercentage waarmee de toekomstige waarde van het belegde (pensioen)vermogen wordt berekend alsof het nu contant zou moeten worden gemaakt. Iedere denkbare tegenvaller in de toekomst (die we niet kennen) wordt daarin ijverig verdisconteerd. Een aanname dus, maar wel een wettelijk verplichte, die sinds 2007, toen het kabinet Balkenende besloot de vaste rekenrente van 4 procent te laten vallen, met behulp van een speciale curve (yield curve) wordt gerelateerd aan de kapitaalmarkt die, zoals wij weten, de laatste jaren nogal ongedurig is. Men mag zich niet rijk rekenen, zeker niet als het om spaargeld van anderen gaat, maar het gevolg van deze ongelukkige beslissing is, dat ons overvloedige (pensioen)spaargeld nu in feite verplicht fictief wordt ondergewaardeerd. Ons land kent door zijn conservatieve manier van rekenen de laagste rekenrente ter wereld (per 1-1-2016 1,629%), met – naar de mening van sommigen: nodeloze – waardevermindering en dus plotselinge onderdekking als gevolg. Het resultaat lezen we in de kranten: om de fictieve tekorten op te kunnen vangen, moeten fondsen steeds hogere buffers aanhouden die worden bekostigd door premieverhogingen, het afzien van indexering en de reële dreiging dat zelfs op de uit te keren pensioenen moet worden gekort. Ook voor 2017 doen al weer onheilstijdingen de ronde.

Intussen bulken de fondsen in werkelijkheid van het geld: de vijf grootste Nederlandse pensioenfondsen (ABP, PFZW, PMT, Bouw en PME), waarvan er vier regelmatig de kranten halen wegens onvoldoende solvabiliteit, hadden per januari 2016 een reserve van € 1.300 miljard weten op te bouwen – een bedrag waarmee tweemaal de staatsschuld en driemaal de totale hypotheekschuld moeiteloos kan worden afgelost – , mede omdat op delen van het belegd vermogen niet zelden een resultaat van 6, 7 en soms zelfs 8 procent werd gehaald in plaats van de fictieve lage rekenrente (2,156% in 2015). Voor leken een onbegrijpelijke realiteit.

Minderen

Tegelijkertijd zijn werkgevers sinds de crisis hun verplichte bijdragen aan de werknemerspensioenen gaan maximeren, onder dreiging van faillissement of vermindering van arbeidsplaatsen. Daarmee lijkt de tijd van waardevast, laat staan welvaartsvast pensioen definitief achter ons te liggen: onbetaalbaar. Vooral bij werkgevers (en ook bij jongeren, die nog lang voor hun pensioen kunnen sparen) is de DC-regeling (defined contribution) nu in zwang, waarbij de premie vaststaat, maar het eindresultaat afhankelijk is van de financiële tombola en het beleggingsrisico (dus) voornamelijk bij de werknemer komt te liggen, waar juist weer ouderen en vakbonden grote moeite mee hebben.

Sommige experts vragen zich af of het (solidaire) bedrijfstakpensioen nog wel een lang leven beschoren is. Leven herverzekeraars anticiperen in ieder geval nadrukkelijk op andere opties. Maar de overheid blijft werken aan wetgeving om, ondanks de veranderende arbeidsomstandigheden, het verplichte bedrijfsparen erin te houden. Geen wonder: welk land wil niet een toekomstige spaarpot van miljarden aan belastingclaims.

Generatiekloof

In deze wirwar van ongemakken speelt er ook nog een generatieconflict: jonge werknemers willen af van de nu gangbare ‘doorsneepremie’, waarbij het premiepercentage van alle deelnemers gelijk is, ongeacht burgerlijke staat, leeftijd en tijdstip van indiensttreding. De doorsneepremie zorgt voor een soort afgedwongen solidariteit met als gevolg dat jongeren (door de langere rendementsopbouw) in feite veel meer voor hetzelfde pensioen op tafel moeten leggen dan ouderen die hun rechten al snel verzilverd zien. Degenen die nog decennia lang premies moeten afdragen, eisen steeds nadrukkelijker een premiedifferentiatie naar leeftijd. We mogen verwachten dat de spanningen hieromtrent in 2016 zeker zullen toenemen.

Intussen maken PNO en PGB, de leidende pensioenfondsen in de media-industrie, zich als eerste bedrijfspensioenfondsen sterk voor het integreren van de DC-regeling, mede gezien het grote percentage freelancers en ‘job-hoppers’ in de branche. Zowel PNO als PGB hebben deze regelingen nauwkeurig doorgerekend en bieden deze aan nieuwe deelnemers aan. Ook door fusies ziet met name PGB (die het pensioenfonds van Reed Elsevier Nederland in 2015 overnam) zich genoodzaakt de reeds bestaande DC-regeling van fusiepartners vorm te geven.

Wat doet de NVJ?

De NVJ steunt deze initiatieven, rekening houdend met de juist in deze bedrijfstak veranderde arbeidssituatie, gedomineerd door tijdelijke contracten en een razendsnelle toename van zzp’ers die veelal op projectbasis werken. Om aan de individuele wensen van deze leden tegemoet te kunnen komen en tegelijkertijd het solidariteitsbeginsel enigszins vast te houden, worden de mogelijkheden voor een CIDC-regeling (Collective Individual Defined Contribution systeem) onderzocht. Deze werd in 2014 door het wetenschappelijk bureau van het CDA als de oplossing voor de pensioenproblematiek gepresenteerd. Het systeem combineert het voordeel van de DC regelingen, namelijk beleggen volgens het lifecycle-principe (premiedifferentiatie naar leeftijd), met de voordelen van collectieve regelingen: solidariteit organiseren tussen de verschillende groepen deelnemers. Zo blijven mannen solidair met vrouwen en gezonden met arbeidsongeschikten zonder dat jongeren (45-) de oude dag van de ouderen (45+) hoeven te subsidiëren. Er is alleen tot op heden nog weinig ervaring mee. Wel heeft PGB, mede ingegeven door fusies zoals eerder genoemde overname van het pensioenfonds van Reed Elsevier, kans gezien een vergelijkbaar model te ontwikkelen.

Intussen is de NVJ, die in principe voorstander is van een verplichte pensioenopbouw, nog naarstig op zoek naar een mogelijkheid om het leger (vaak onderbetaalde) freelancers desgewenst ook, uiteraard op vrijwillige basis, aan een pensioenfonds te kunnen laten deelnemen. Genoeg, kortom, om aan te werken de komende jaren.

Door te laten zien wat je met het geld doet, ontstaat betrokkenheid en verantwoordelijkheid. Wil je journalisten echt een goed gevoel geven bij de besteding van hun pensioengelden vertel hun dan wat dankzij hun bijdrage de resultaten zijn. Succes dat te danken is aan pensioenbetalers. Wat een positieve emotie!