Drie dingen die journalisten in vaste dienst van zelfstandigen moeten weten

dinsdag 15 december 2020

Even vooraf: ik was de afgelopen jaren freelance journalist uit eigen keuze. Mijn vaste contract heb ik opgezegd zodat ik de handen vrij had te doen wat mij voor ogen stond. Namelijk: Oost-Nederland een stem en een gezicht geven in de landelijke media. Dat kon nu eenmaal alleen op freelance basis.

Ik wist kortom waar ik aan begon en ik kijk eigenlijk met het “onmeunig veel” plezier terug op de keuze die ik destijds gemaakt heb. Bovendien ben ik mijn chefs bij NRC, De Groene Amsterdammer, De Correspondent en AD Weekend bijzonder dankbaar voor de kans om op mijn eigen manier vorm te geven aan mijn correspondentschap te fiets. Aan schrijfgelegenheid heeft het me geen moment ontbroken.

Vanaf 1 januari begin ik als chef Media bij NRC en zal ik dus weer aan de andere kant van de tafel plaatsnemen. Zie deze column - tevens mijn afscheid als bestuurslid bij de sectie zelfstandigen van de NVJ - dus als een memo aan mijn toekomstige zelf. Om niet te vergeten wat je vanuit het comfort van een vast contract al snel over het hoofd ziet.

Want door de focus op ‘woordtarieven’ dreig je soms voorbij te gaan aan wat níet of onvoldoende in het woordtarief wordt uitgedrukt.

Ik denk dan bijvoorbeeld aan deze drie dingen:

1: Voor het meeste werk stuurt een freelance journalist nooit een factuur

Als correspondent Oost-Nederland volg je tenminste drie regionale omroepen, drie regionale kranten en drie christelijke kranten. En natuurlijk een batterij aan sociale media-accounts van local heroes, regiobobo’s en ondernemers waar je ook zoveel als mogelijk kopjes koffie meedrinkt.. Dáár doe je ideeën op, zó blijf je op de hoogte.

Op sommige dagen levert dat daadwerkelijk iets op, bijvoorbeeld als je op omroep Regio8 een uitzinnige voorzitter van de IJsvereniging te Winterswijk ziet die door een technologische innovatie al na één nacht vorst het ijs op kan. Dan gaat je alarm af: dit zou landelijk nieuws moeten zijn. Maar net zo vaak gaat je alarm tevergeefs af. Of, ook dat gebeurt vaak, is een ontwikkeling wel een stuk waard, maar is er simpelweg geen ruimte bij de media waar je voor schrijft.

En dan is er nog het overleg met collega’s, die je bijvoorbeeld – leuke vraag! – vragen of je in jouw regio nog leuke interviewkandidaten kent. Om even de straat op te gaan om het publiek wat vragen voor te leggen. Of een chef die je vraagt om de krant even na te bespreken in de ochtendvergadering. De tijd die het je kost om op sociale media een ambassadeur voor je artikelen te zijn en het gesprek daarover te voeren.

Nu is dit natuurlijk allemaal werk dat een journalist in loondienst óók doet. Het verschil is: de contractjournalist krijgt daarvoor betaald. Zijn freelance collega niet, of nauwelijks. De woordprijs honoreert slechts het werk dat tot dat specifieke stuk geleid heeft. Op samenwerken met een collega staat zelfs in zekere zin een straf: je kunt dan maar 50% van de woordprijs in rekening brengen. Ook als je alle stappen in het proces samen gezet hebt en dus feitelijk precies evenveel werk verricht hebt.

2: De risico’s van het vak liggen bij de minst vermogende partij

De tegenwerping die je vaak hoort als je hierover begint: ja, maar dat is het ondernemersrisico. En ja, dat klopt natuurlijk. Maar zo heb je wel méér risico’s van het vak. Schreef je een stuk dat toevallig net teveel dubbelt met dat van een collega? Werkte je aan een scoop waarbij een ander medium je te snel af was? Viel je stuk net van de planning door een overvloed aan kopij? Het risico ligt telkens bij jou.

Nu is het punt hier niet dát je risico’s neemt als ondernemer, maar dat de meest vermogende partij – het uitgeefhuis dat je diensten afneemt – je er niet, of onvoldoende, voor compenseert.

3: Onderhandelen zit er vaak niet in

Okay, hoor je dan wel eens van collega’s in loondienst. Dat zal allemaal inderdaad zo zijn. Maar moet je dan niet gewoon beter onderhandelen? Ook dat is in veel sectoren buiten de journalistiek inderdaad heel gebruikelijk. In de meeste sectoren zijn de zelfstandigen in financieel opzicht spekkoper. Maar ook als je de opdrachtgevers voor het uitzoeken hebt – en in die gelukkige omstandigheid verkeerde ik de afgelopen jaren -  zit echt onderhandelen over prijzen er in de journalistiek simpelweg niet in.

Bij het interviewen van boeren betrapte ik mezelf de afgelopen jaren meermaals op de gedachte dat grote delen van hun verhaal ook op mijn situatie van toepassing waren. Zoals een boer afhankelijk is van prijzen die op de wereldmarkt bepaald worden en door supermarktketens worden afgedwongen is een freelance journalist in veel gevallen simpelweg overgeleverd aan de tarieven van de uitgeefhuizen.

Tel daar nog eens een pandemie bij op…

Nu is het me tot de coronacrisis losbarstte gelukt deze realiteiten tot op zekere hoogte voor lief te nemen. Vanzelfsprekend deed ik mijn best om met het NVJ-bestuur en onze onvermoeibare secretaris, Rosa Garcia Lopez, te zoeken naar openingen in het gesprek hierover met uitgevers en redacties. Maar de voordelen van het freelancen wogen voor mij op dat moment simpelweg zwaarder dan de nadelen. Tot de pandemie toesloeg. Corona werd ook voor mij een gamechanger.

Om het even heel concreet te maken: de vijf verhalen waar ik in maart aan werkte hebben stuk voor stuk de krant niet gehaald, als gevolg van de pandemie. Die heb ik zodoende niet kunnen factureren. Zo was ik in al in Dinxperlo geweest, waar begin mei voor het eerst een herdenking van de bevrijding zou plaatsvinden samen met het Duitse buurdorp Süderwick. Ging ik al in Ede langs voor een verhaal over hoe importinwoners uit de Randstad in een nieuwbouwwijk samenleven met hun nieuwe buren. Sprak ik met bewoners en belangengroepen over het kanaal Almelo – de Haandrik, waarlangs honderden huizen met verzakkingsschade te maken hadden.  

Maar ineens stond de hele krant vol met corona. Nu heb ik daar sindsdien natuurlijk óók het nodige over geschreven, maar waar je meerwaarde als correspondent in normale tijden je exclusieve expertise is, concurreerde ik nu ineens met honderd journalisten die allemaal met één thema bezig zijn. Je kunt het omzetverlies dat daar het gevolg van is wel uitrekenen.

Wat mijn voorbeeld zodoende laat zien: zelfs een bloeiende freelance praktijk met ruim voldoende opdrachtgevers en eerder teveel dan te weinig werk, is, als het er op aankomt, toch te kwetsbaar om te blijven bestaan. Dat zou tot denken moeten stemmen.

Nu ben ik ook een realist: ik begrijp best dat niet iedere freelancer een vast contract kan krijgen. Daarvoor is de journalistieke markt te volatiel. Maar wat wél zou kunnen: dat je de freelancers met wie je als medium een vaste betrekking onderhoudt een maandelijkse compensatie verstrekt voor werk dat zich niet meteen naar een gepubliceerd artikel laat vertalen. Een basisinkomen voor freelancers, zogezegd, dat zich uiteindelijk weer terugbetaalt in de vorm van beter uitgezochte stukken.

Maar wat moet je hiermee als contractjournalist?

Ook voor collega’s met een contract met wie ik werkte was het wel eens ongemakkelijk. Het feit dat ik niet betaald werd voor werk waar zij wel voor gecompenseerd worden. Toch kom ik ook nog steeds echte verbazing tegen. Collega’s die écht geen idee hadden van bijvoorbeeld de drie punten hierboven.

De beste kans op betere freelance voorwaarden lijkt me dat deze collega’s hierover beginnen tegenover hun leidinggevenden. En dat die leidinggevenden deze geluiden delen met de uitgeefbedrijven die weer boven hen gesteld zijn. En dan heb ik het vanaf 1 januari a.s. ook over mezelf, in mijn nieuwe rol als chef bij NRC. Mocht ik het vergeten: schroom niet deze punten me straks nog eens onder de neus te wrijven.