Makers

dinsdag 23 februari 2021

U, (foto)journalisten bent allemaal makers. Dagelijks maakt u teksten en/of foto’s die al of niet worden gepubliceerd. Als u dat doet als freelancer dan verkoopt u uw werk en maakt u afspraken over het daarop rustende auteursrecht. In het beste geval houdt u dat auteursrecht zelf en kunt u voor een volgende publicatie opnieuw incasseren of een schadevergoeding vragen als uw werk zonder uw toestemming wordt hergebruikt. U bent ten slotte de maker. Als u niet alleen maker maar ook werknemer bent dan ligt dat allemaal anders.

Dan bepaalt de Auteurswet dat de werkgever de maker is. Je hebt als werknemer anders gezegd niets te zeggen over hergebruik en opbrengst van de stukken en/of foto’s die je in loondienst hebt gemaakt. Wel moet dan het maken van stukken of foto’s tot je takenpakket als werknemer behoren. Schrijf je bijvoorbeeld een roman, terwijl je verslaggever in dienst van een krant bent, dan heb je op de roman het auteursrecht en heeft je werkgever daar niets mee te maken. Maak je echter een bundeltje van de interviews die je eerder voor de krant schreef, dan kan dat niet zomaar. De krant geldt in dat geval als maker. Of je het werk onder werktijd of in privétijd maakt doet niet ter zake.

Ook op het in de avonduren afgenomen interview van een verslaggever berust het auteursrecht bij de baas. En als u er in slaagt als fotograaf in loondienst een foto voor uw krant te maken waar vervolgens wereldwijd belangstelling voor is, stroomt het geld misschien wel binnen, maar niet bij u. Dit zijn waarschijnlijk uitzonderingen, maar in de muziekwereld wordt (bijvoorbeeld met muziek onder reclames) serieus geld verdiend aan auteursrechten. Die gelden worden veelal beheerd door organisaties als Buma/Stemra.

Laatst moest de rechter oordelen over een kleine twee ton aan auteursrechtgelden die bij wijze van oudedagsvoorziening door Buma/Stemra rechtstreeks aan de maker van het deuntje waren uitbetaald. Ho, ho, riep de werkgever waar de man tegen een gematigd salaris van 30.000 per jaar in dienst was: “Dat geld is van ons: wij zijn op basis van de Auteurswet de maker van die liedjes.” En wat de werknemer ook aanvoerde: het was een oudedagsvoorziening, de werkgever had zich niet als werkgever gedragen, er was sprake van onvoorziene omstandigheden, de rechter bleef onvermurwbaar. Zelfs de gestelde graaicultuur in de reclamemuziekwereld vermocht de rechter niet te overtuigen, want, zo meende de rechter, als het betreffende wetsartikel onrechtvaardig wordt gevonden, dan moet u bij de wetgever zijn. Op basis van de wet berust het auteursrecht op ’s mans deuntjes bij de werkgever. En dat geldt dus ook voor uw pareltjes in loondienst geleverd.