Columns en cartoons

Columns zorgen met enige regelmaat voor beroering, ophef én rechtszaken. Maar wat is nu precies een column? Een eenduidige definitie bestaat niet. De Hoge Raad heeft in 2011 in een strafzaak de column als volgt omschreven: een korte, betrekkelijk oppervlakkige en enigszins ironische beschouwing, waarbij overdrijving niet wordt geschuwd en die bovendien provocerend en shockerend kan zijn.

Een column bevat vaak waardeoordelen en niet zozeer objectieve feiten. Mede daarom is in een column meer toegestaan dan in andere publicaties. Met andere woorden: een columnist heeft een grotere vrijheid dan een onderzoeksjournalist. Hij mag simplificeren, uitvergroten, overdrijven en gebruikmaken van scherpe bewoordingen. De Leidraad voor de Journalistiek zegt het als volgt: ‘Columnisten, cartoonisten en recensenten zijn vrij om hun mening te geven over gebeurtenissen en personen. Daarbij zijn stijlmiddelen als overdrijven en bewust eenzijdig belichten geoorloofd. Verder wordt in de Leidraad benadrukt dat het beginsel van wederhoor niet geldt voor columns.’

Toch is niet alles geoorloofd in columns. De vrijheid van meningsuiting van de publicist is niet onbegrensd. Zijn woorden mogen niet nodeloos grievend zijn of alleen bedoeld om een persoon te kwetsen. Ook mogen columnisten bij het uiten van hun persoonlijke mening over personen geen kwalificaties bezigen of vergelijkingen treffen waartoe de feiten in redelijkheid geen aanleiding geven. Bepaalde aspecten van een persoon of onderwerp mogen worden uitvergroot, maar moeten wel (enigszins) steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal. Maar waar de grens precies ligt is lastig aan te geven.

Grens overschreden

In 2011 maakten wijlen misdaadjournalist Peter R. de Vries en zijn echtgenote bezwaar tegen een blog die op de website van De Telegraaf was gepubliceerd. Hun bezwaar richtte zich met name tegen de zinsnede ‘Je hoeft maar even te googelen of je ziet zijn naakte echtgenote in alles etalerende standjes op internet, waar ze zegt voor alles “in” te zijn en zij tegelijkertijd suggereert minstens tien jaar jonger te zijn’. 

De rechter was van mening dat de gewraakte publicatie moest worden gezien als een satirisch bedoelde column. Hij erkende de grote vrijheid van de columnist. Toch was er in dit geval een grens overschreden: ‘De vrijheid die aan een columnist toekomt, geeft hem geen vrijbrief en maakt de door hem op de korrel genomen persoon niet vogelvrij,’ aldus de voorzieningenrechter. De echtgenote was – naar het oordeel van de rechter – geen publiek figuur en zocht ook op geen enkele wijze de publiciteit, behalve in haar hoedanigheid van beeldend kunstenaar. Zij trad niet over haar privéleven naar buiten. Het enkele feit dat iemand een relatie heeft of gehuwd is met een persoon die publiciteit niet schuwt, maakte van de echtgenote zelf geen publiek persoon. Volgens de voorzieningenrechter was de column onrechtmatig omdat daarin een grievend beeld van de echtgenote werd geschetst, waarvoor geen grondslag was te vinden voor de in de column als feiten aangevoerde beweringen.

Getekende commentaren

Cartoons zijn getekende commentaren met veel ironie en satire. Als het om de juridische beoordeling gaat, zijn ze op een lijn te stellen met columns. Het recht op vrijheid van meningsuiting staat weer tegenover het recht op bescherming van de eer en goede naam. Ook in cartoons is niet alles geoorloofd, maar wel veel. Rechtszaken tegen cartoonisten liggen doorgaans zeer gevoelig en zorgen voor veel publiciteit.

Dat bleek wel uit het geschil tussen cartoonist Ruben L. Oppenheimer en advocaat Theo Hiddema. In het wekelijks in Maastricht verschijnende stadsblad De Ster was een cartoon van Oppenheimer gepubliceerd, gewijd aan Hiddema. Boven de karikaturale afbeelding stond het opschrift: ‘Aangifte tegen louche advocaat.’ In een tekstballon zegt de advocaat: ‘Maar ik ben géén homo’. Hiddema was van mening dat het woord ‘louche’ boven de karikatuur onrechtmatig was en spande een kort geding aan tegen Oppenheimer. De eerste ronde was voor Hiddema. De voorzieningenrechter oordeelde dat Oppenheimer onrechtmatig had gehandeld en verplichtte Oppenheimer tot rectificeren. Dit onder meer omdat de term ‘louche’ als feit zou zijn gepresenteerd waarvoor onvoldoende onderbouwing aanwezig was.

In hoger beroep hield dat oordeel geen stand. Het hof vernietigde het vonnis en wees rectificatie en de daaraan verbonden dwangsom af. De vrijheid van meningsuiting woog in deze zaak toch zwaarder dan de bescherming van de eer en goede naam van advocaat Hiddema. De aanduiding ‘louche advocaat’ is het spottende waardeoordeel van de cartoonist, aldus het hof. Tussen dit oordeel en het beschikbare feitenmateriaal bestond voldoende verband. Het hof benadrukte wel dat dit niet betekende dat zij zelf van oordeel was dat Hiddema een louche advocaat was. In het licht van de aard, context en strekking van de cartoon werd 'louche' geen onnodig grievende aanduiding geacht. Ook het feit dat Hiddema een publieke persoon is, speelde hierbij een rol. Hiddema dient zich meer te laten welgevallen dan de gemiddelde persoon, aangezien hij zelf ook de publiciteit zoekt en hierbij ferme bewoordingen niet schuwt.