Sander Thoenes lezing 2009

woensdag 23 september 2009

De NVJ en Vrij Nederland organiseren dit jaar voor de tiende keer de Sander Thoenes-lezing. De lezing werd op 23 september verzorgd door Irene Slegt, die verschillende boeken over Oost-Timor schreef en er sinds meer dan vijftien jaar regelmatig komt. Op 21 september 1999 kwam journalist Sander Thoenes om het leven op Oost Timor. De daders zijn al jaren bekend, maar gaan vrijuit.

De politiek van de herinnering en het vergeten

“Murdered in search of the truth”, staat er op het onopvallende monumentje dat de plek markeert waar Sander Thoenes 10 jaar geleden op 21 september werd geëxecuteerd. Ook op Oost-Timor wordt die tragische gebeurtenis niet vergeten. De hele dag stopten mensen bij het monumentje om een kaarsje aan te steken of een boeketje bloemen neer leggen.

De Timorese journalisten hadden hun eigen herdenkingsbijeenkomst georganiseerd. Tweeëntwintig afgevaardigden van verschillende Oosttimorese journalistenverenigingen dankten Sander Thoenes, en ik citeer: “vanuit het diepste van hun hart voor het geven van zijn leven” voor de vrijheid van hun land. Om de dag een vaste plaats in hun geschiedenis te geven riepen zij het uit als “een vrije dag voor alle Timorese journalisten”.
Ook maakten de journalisten bekend dat zij jaarlijks een “Sander Thoenes Media Prijs” hebben ingesteld, om de geest van Sander’s werk voort te zetten. De eerste van deze prijzen zal worden uitgereikt, aan een Timorese journalist, op 16 oktober (National Journalist Day), de dag waarop in 1975 Indonesische militairen vijf journalisten in de Timorese grensplaats Balibo vermoorden.
De jonge journalisten grepen hun kans ook aan om nogmaals op te roepen voor de vervolging van de daders van de moord op Sander Thoenes. De daders, luitenant Camillo dos Santos en zijn commandant Major Jakob Sarosa en de generaals die achter de schermen aan de touwtjes trokken zijn allen door een speciaal gerechtshof op Oost-Timor officieel aangeklaagd voor misdaden tegen de mensheid. Maar zij zitten beide nog in het leger en zijn zelfs in rang bevorderd – Jakob Sarosa tot kolonel en Dos Santos tot kapitein. Zij worden beschermd door de Indonesische autoriteiten en door de onwil van de Timorese regering om zich sterk te maken voor een internationaal tribunaal.

Later in deze lezing zal ik ingaan op het feit dat de onwil om deze daders en vele anderen te straffen ernstige gevolgen heeft voor een vreedzame toekomst in Oost-Timor en Indonesië.

Maar eerst wil ik antwoord geven op een paar vragen die mensen mij dit jaar vaak stelden: Wat voor een land is Oost-Timor nu, tien jaar na het referendum? Heeft het allemaal zin gehad? Zijn de dromen van de Timorezen die in 1999 massaal naar de stembus togen, vaak hun leven riskerend, uitgekomen? Of hebben ze spijt van hun keuze nu ze weten hoe moeilijk het is om op eigen benen te staan en te zien dat democratie in Indonesië wortel heeft geschoten en dat de autonomie, die zij destijds hebben afgewezen, schijnt te werken in Atjeh, waar ook jaren een bloedige onafhankelijkheidsstrijd woedde?

Zoals het de meeste mooie dromen vergaat: ze kunnen niet op tegen de nuchtere werkelijkheid.
Ik kan me van het referendum in 1999 nog goed herinneren hoe de lange rijen van mensen, uitgedost in hun zondagse kleding, geduldig wachtten op hun beurt om het stemlokaal in te gaan. Hun afkeer van de Indonesische bezetters had hen toen als volk verenigd. Het had hen gesterkt om hun leven te riskeren voor de vrijheid van hun land. Ik had de hoop, en soms de triomf, in hun ogen gezien nadat zij hun stem hadden uitgebracht. Een hoop, waarvan ik bang was dat die in de jaren die zouden volgen, zwaar op de proef zou worden gesteld.
Helaas zijn veel van mijn sombere voorgevoelens uitgekomen. Oost-Timor is nu een onafhankelijke staat, maar niet het land dat mensen die toen in de rij stonden voor ogen hadden.
En misschien lag dit wel deels aan hun dromen.
Deze dromen van een rooskleurige toekomst werden aangewakkerd door de beloftes van politici. ‘De olierijkdommen in de Timorese zee zouden Oost-Timor binnen tien jaar zo rijk maken dat zij Nederland ontwikkelingshulp konden geven’, zo grapte José Ramos Horta, de huidige president, bijvoorbeeld in een lezing in 2001 aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam.
Dus weinig Timorezen hadden verwacht dat zij, tien jaar later, in een van de armste landen van de wereld zouden wonen en dat het economisch slechter met hen zou gaan dan onder Indonesië. Want ondanks de 5.2 miljard aan internationale hulpgelden – waarvan overigens slechts tien procent in de Timorese economie belandde – is de armoede toegenomen. Vooral in de dorpen zijn mensen slechter af. En het is begrijpelijk dat velen daar de neiging hebben om de Indonesische tijd te idealiseren. Ze vinden dat hun leiders hun belofte hebben gebroken. Vaak wonen ze nog steeds in hutten naast hun afgebrande huizen. Het onderwijs is niet beter, de wegen worden niet onderhouden, en bovendien heeft een derde van de bevolking nog steeds niet genoeg te eten en geen basisvoorzieningen zoals schoon drinkwater en elektriciteit.

Ook is het gevoel van veiligheid, dat mensen in de eerste jaren na het vertrek van het Indonesische leger koesterden, snel weggeëbd. Het dunne laagje van eenheidsgevoel dat hen gesterkt had in 1999 erodeerde. Oude vetes van voor de Indonesische bezetting staken de kop weer op. Timorezen raakten onderling slaags. In 2002 staken zij de huizen van hun regeringsleiders, waaronder dat van de toenmalige minister president Mari Alkatiri, in de brand. Geen van de daders is ooit voor de rechtbank verschenen en de achtergrond van deze rellen zijn nooit opgehelderd. In 2005 organiseerde de machtige Rooms Katholieke kerk massademonstraties om Alkatiri, die zij beschuldigde van communisme, te dwingen om af te treden. De demonstraties verliepen vreedzaam maar velen geloven dat de val van Alkatiri toen al in gang werd gezet. In 2006 barste het geweld opnieuw los. Rivaliserende eenheden van de politie en het leger vochten hun geschillen uit in de straten van Dili, vaak gesteund door politiek gemotiveerde bendes. En in 2008 ontsnapten President Ramos Horta en Minister President Xanana Gusmao ternauwernood de aanslagen op hun leven uitgevoerd door in 2006 gevluchte leger rebellen.

Naar aanleiding van het geweld vluchtten tienduizenden mensen in paniek naar de kerken en kloosters. Velen konden niet meer terug omdat hun huizen waren afgebrand of durfden niet meer terug uit angst voor represailles. En dus bivakkeerden zij meer dan twee jaar in kampen in en rond de hoofdstad. De hoop die ik had gezien in hun ogen in 1999 was gedoofd. Het had plaats gemaakt voor wanhoop, angst en bitterheid. Tijdens mijn laatste bezoek, in augustus, was Oost-Timor opvallend vreedzaam. Maar verschillende Timorezen vreesden dat het een kalmte was voor een nieuwe storm. Geen van de onderliggende oorzaken van de problemen die leidden tot geweld waren opgelost.
Niet alleen was Oost-Timor duidelijk in een vicieuze cirkel van angst en geweld beland – het was bovendien een gevaarlijke cirkel van rechteloosheid. Geen van de hoofdrolspelers in de gewelddadigheden heeft zijn gevangenisstraf – als het al tot een rechtszaak kwam – uitgezeten.
Daarbij komt dat, ondanks wat halfslachtige pogingen om oorlogsmisdadigers te berechten, enkel een handjevol Timorese militieleiders en hun handlangers in de gevangenis terecht kwamen. En van degenen die straffen uitzaten voor misdaden tegen de mensheid, zit er slechts een nog vast.

De politiek van het vergeten

Het is moeilijk om de reacties en emoties in Oost-Timor te analyseren zonder te begrijpen dat veel Oosttimorezen lijden aan posttraumatische stress. Een van de bijverschijnselen is dat de oorlog – zoals iedereen in Oost-Timor de jaren van de Indonesische bezetting noemt – niet een onderwerp is waar veel over geschreven of gesproken wordt. Een consequentie daarvan is dat er op het moment een generatie opgroeit die weinig weet van die jaren. Nadat de Indonesiërs het land verlieten was die oorlog voorbij en daarmee was de kous af. Dit is vooral een standpunt dat Xanana en Ramos Horta promoten. Als voormalige leiders van het verzet tegen Indonesië commanderen dwingen zij nog steeds genoeg respect af om een moreel standpunt te pushen.
Het is volgens hen voldoende dat Oost-Timor onafhankelijk is. Dit is de pleister op de wonden – de kus, die al het zeer zal doen vergeten. En tezamen met een belofte van zogeheten ‘sociale rechtvaardigheid’ in andere woorden, economische vooruitgang, is dit compensatie genoeg om de geesten van het verleden te verdrijven.

Xanana had bovendien gehoopt dat door een nieuwe betekenis te geven aan lijden en dood – hij heeft bijvoorbeeld een hekel aan het woord ‘slachtoffer’ en geeft er de voorkeur aan om zijn mensen ‘helden’ en ‘martelaren’ te noemen – hij de mensen kon overhalen om het verleden te laten voor wat het is en enkel vooruit te kijken. Ook Ramos Horta spreekt zich steeds duidelijker uit over de noodzaak voor een cultuur van vergeving, vooral na de aanslag op zijn leven. “Laten we de slachtoffers en helden niet vergeten, maar laten we degenen die ons geschaad hebben vergeven, want God gaf ons een grotere gift: onafhankelijkheid.”
En hij trekt fel van leer tegen mensenrechtenorganisaties, zoals Amnesty International, die oproepen tot een internationaal tribunaal. Volgens hem hebben zij “vanuit hun ivoren torens in New York geen zicht op hoe de mensen in Timor zich voelen”. “De Timorezen zijn niet geïnteresseerd in oorlogsmisdadigers”, zegt hij. Hij wil zelfs het onderzoek van de VN naar oorlogsmisdaden op Oost Timor stopzetten. Zijn oproep, eerder deze maand, tot rechtsvervolging voor Sander Thoenes en de andere buitenlandse journalisten staat dus haaks op zijn houding ten aanzien van de eisen van zijn landgenoten. En ik denk dat we het helaas met een flinke korrel zout moeten nemen. Want het is de vraag of Ramos Horta druk zal gaan uitoefenen op Indonesië om deze daders uit te leveren. Want achter Xanana en Ramos Horta’s morele houding gaat een reaalpolitiek schuil. Het is voor Oost-Timor noodzakelijk om Indonesië niet tegen zich in het harnas te jagen. Zolang de voormalige generaals nog invloed hebben is het ook beter om hen te vriend te houden en zo onthaalde Xanana, tot de ontsteltenis van mensenrechtenactivisten in zowel Oost-Timor als in Indonesië, Wiranto en Prabowo op innige omhelzingen – net nadat Wiranto, als hoofd van het leger, was aangeklaagd door het gerechtshof in Oost-Timor voor oorlogsmisdaden. Maar laten we eerlijk zijn, zonder een volle ondersteuning van de internationale gemeenschap heeft Oost-Timor als een klein, arm land geen andere keuze. Want terwijl de VN predikt dat er geen verzoening kan zijn zonder rechtsvervolging, ziet de VN Veiligheidsraad, vooral sinds 2001, Indonesië als een strategische bondgenoot in de zogenaamde ‘war against terror’. Dus er is weinig politieke wil om een international tribunaal a la Joegoslavië of Rwanda op te zetten.

Voor Oost-Timor blijft het de vraag of deze verzoeningsouvertures van hun leiders de juiste signalen sturen naar een volk dat jaren gebukt ging onder rechteloosheid. Tussen een cultuur van vergeving en een cultuur van wetteloosheid ligt maar een klein stapje.
Laat mij met een recente gebeurtenis illustreren hoe ver Xanana gaat in zijn bemoeienis met de rechtsgang en hoe daarin de relaties met Indonesië liggen.
Begin augustus kwam een van militieleiders de grens over voor een familiebijeenkomst. Hij werd in de kerk van Suai, waar hij tien jaar geleden betrokken was bij een afschuwelijk bloedbad, herkend en mensen hadden hem ter plaatse gelynched als de politie niet had ingegrepen. Er lag al een arrestatiebevel tegen hem voor misdaden tegen de mensheid. En hij werd in hechtenis genomen. Maar op 30 augustus, in opdracht van Xanana, werd hij overgedragen aan de Indonesische autoriteiten. De Indonesische minister van buitenlandse zaken had namelijk zijn vrijlating als voorwaarde gesteld voor zijn aanwezigheid bij het herdenkingsfeest van het referendum. Toen parlementariërs in opstand kwamen tegen de beslissing dreigde Ramos Horta af te treden en Xanana om zich zelf in de gevangenis op te sluiten. Nu is het wachten op het gerechtshof dat zal moeten bepalen of Xanana de grondwet heeft overtreden. Maar de vogel is inmiddels gevlogen.

Het lijkt er vaak meer op dat Xanana en Ramos Horta hun volk met opzet niet willen begrijpen. Velen zijn het verleden niet vergeten. En de economische vooruitgang – het toverstokje – waarmee Xanana het verleden had willen verjagen, laat op zich wachten.
Want hoe kan men het verleden vergeten als het nog nagalmt in het dagelijks leven. Zoals de mensenrechtenadvocaat Joaquim Fonseca het beschrijft: “De weduwe wordt er iedere dag aan herinnerd als ze het eten op tafel zet, en als ze het schoolgeld voor haar kinderen moet betalen.” De sociale voorzieningen die de overheid heeft opgezet voor de weduwen en wezen van de slachtoffers helpt een beetje om hun economische malaise te verlichten. Maar het neemt niet hun verlangen voor een daadwerkelijke strafvervolging voor de daders. De vrijlating van de militieleider op de verjaardag van het referendum was een klap in hun gezicht.
Zoals ik eerder in deze lezing aangaf – er bestaat een direct verband tussen ontwikkeling, democratie en het gevoel van recht. Een maatschappij die niet duidelijk door een wet maar door de grillen van individuen wordt geleid – hoe goed de bedoelingen van deze individuen ook mogen zijn, heeft een zeer beperkte kans op een langdurige vrede. Sterker nog: het is een fool-proof recept voor meer geweldsuitbarstingen in de toekomst. Want één van de gevolgen van de wetteloosheid is dat mensen, als ze hun kans zien, de wet in eigen hand nemen. Dit is wordt met name zeer acuut als er onlusten zijn. In 2006 waren bijvoorbeeld een groot aantal van de brandstichtingen vergeldingsacties van boze buurtbewoners. Ook kunnen corruptie, nepotisme en vriendjespolitiek ongestraft gedijen binnen de regering. En mensen zien bijna dagelijks hoe overtreders weg komen met wandaden en hoe zelfs de politie, die hen zou moeten beschermen, zich schuldig maakt aan grove overtredingen van de wet.

De media
De media spelen in Oost-Timor een belangrijke rol om deze misstanden aan de kaak te stellen. Maar de pers staat nog in de kinderschoenen. Betrouwbaarheid en onafhankelijkheid van de nieuwsvoorziening, zo vitaal voor de democratisering van de samenleving, laat nog veel te wensen over en staat voortdurend onder politieke en economische druk. Zo is een van de twee grote dagbladen, de Timor Post, voor haar advertenties afhankelijk van de overheid’s bulletins. Bovendien koopt de overheid meer dan de helft van de kranten op om deze te verspreiden in de districten. Dit betekent indirect dat de krant dus voor haar bestaan afhankelijk is van de goodwill van de overheid en dus onderhevig is aan manipulatie en politieke druk.
Naast het gebrek aan getrainde journalisten en middelen is het ook de mediawet, nog steeds gebaseerd op de Indonesische wet, die de media beteugelt. Verslaggevers Zonder Grenzen rangschikt Oost-Timor vorig jaar op de 83ste plaats tussen Paraguay en Liberia. Indonesië staat met 103 een belabberde 20 plaatsen lager.
Maar de motivatie en slagvaardigheid van de jonge journalisten inspireert en geeft hoop. Zoals Kavi Chongkittavorn, de voorzitter van de Pers Associatie van Zuidoost-Azië ooit schreef : “De Oosttimorese journalisten lijken op feniksen; Niet een, niet twee, maar elk van hen is vliegsvlug uit het as verrezen.”
Inderdaad. De vrijheid die de Timorezen ambieerden in 1999 heeft vorm gekregen in een vrije pers, althans relatief gezien, maar vrijer dan ooit tevoren in Oost-Timor. En de Timorese journalisten knokken hard voor deze vrijheid. Op de internationale Dag van de Persvrijheid, 3 mei, marcheerden zo’n 70 jonge journalisten over de Avenida da Libertade de Impresa, de Avenue van de Persvrijheid, zoals de weg sinds 2000 heet waarlangs Sander Thoenes werd vermoord. Een toepasselijke naam maar ik betwijfel of veel mensen in Dili weten dat het de naam is van een kilometers lange, stoffige hoofdweg, die het oosten met de binnenstad van Dili verbindt. Het betonnen zuiltje met het marmeren plaat waarop de straatnaam is gegraveerd/gebeiteld was al beschadigd voordat het af was. Het is moeilijk om te ontsnappen aan de symboliek hiervan: Persvrijheid op Oost Timor is nog lang geen voldongen feit.

Eigenlijk zou hier een van die jonge Timorese journalisten moeten staan die deze dag en de herdenking voor Sander Thoenes op organiseerden op 21 september. Zoals bijvoorbeeld Francez Suni die zegt dat hij “journalistiek ging studeren omdat hij zich gemotiveerd voelde door Sander Thoenes”. Hij en zijn collega’s zouden, veel beter dan ik, kunnen vertellen hoe het nu is om op Oost-Timor als journalist te werken.
Zij zouden bijvoorbeeld kunnen uitleggen hoe de politiek in alle hoeken en gaten van de samenleving gekropen is. Hoe politieke leiders hun werk proberen te beïnvloeden. Hoe ze soms op het matje worden geroepen door de Minister President die hen belerend toespreekt en hen zelfs dreigt te arresteren mochten hun journalistiek, in zijn ogen, niet goed zijn voor stabiliteit van het land. Dat de regering weinig tolerantie vertoont voor kritiek. Dat er weinig transparantie is. Dat zij zich geïntimideerd voelen door de politie. En dat zij zelfcensuur toepassen. Dat ze niet over vervoer beschikken of over een onafhankelijke drukpers.
Maar helaas. In plaats daarvan zal ik proberen het verhaal van een van hen zo goed mogelijk weer te geven.
Ik ontmoette José Belo voor het eerst in het VN hoofdkantoor in Dili in september 1999 . We waren toen beiden vluchtelingen en sliepen op stukken karton op een van de balkons van het gebouwencomplex. Buiten maakten Indonesische militairen en door hen aangestuurde Timorese milities de dienst uit. José was doodsbang. De vrees voor een bloedbad op het VN terrein was heel reëel en als een ex-guerilla strijder en ex-politieke gevangenen was hij zeker een doelwit. Hij wachtte de beslissing van de VN om de Timorezen mee te evacueren dan ook niet af en trok op een nacht de heuvels in. Daar trof hij de Britse filmmaker Max Stahl. Ze kenden elkaar van naam. José had in Ierland gestudeerd en Stahl was een beroemd voor zijn beeldmateriaal van het bloedbad op het kerkhof Santa Cruz in 1991 waardoor de wereld haar ogen niet meer kon sluiten voor de wreedheden van het Indonesische leger. De camaraderie tussen de twee zou leiden tot een belangrijke keuze voor Belo: hij werd fotojournalist. Inmiddels is hij Oost-Timor’s bekendste – en meest controversionele – journalist. Met de 1500 dollar die hij van een Australische journalist kreeg en het geld dat hij verdient als de plaatselijke correspondent voor vier Australische televisiestations, richtte hij het weekblad Tempo Semanal op. Hij had de eerste maanden geen geld om zijn jonge verslaggevers te betalen – en enkel een paar oude fietsen als vervoersmiddel. En hij droomt ervan om een eigen drukpers te kopen, zodat hij zijn onafhankelijkheid kan waarborgen. Want als hoofdredacteur heeft hij een missie. Hij wil de corrupte praktijken van de ministers en hun familieleden bloot te leggen.
José Belo’s spreekt zacht, net als de andere Timorese ex-gevangenen die ik over de laatste 15 jaar heb leren kennen, en zijn stem komt nauwelijks uit boven de sissende espressomachine in de coffee bar van het Hotel Timor, waar hij en zijn collega’s stamgasten zijn. Zijn sympathisanten in de overheid spelen hem documenten toe, fluistert hij. Maar zijn vijanden sms-en hem dreigementen of slepen hem voor het gerecht. Een beschuldiging aan het adres van de echtgenoot van de minister van Justitie – een van Timor’s rijkste zakenlieden – kan hem onder de huidige wet een gevangenisstraf opleveren. Maar hij schuwt daar niet van weg. “Laten ze me maar voor de rechtbank slepen”, zegt hij uitdagend, “dan kan ik bewijzen dat ik de waarheid schreef.”
Ook de VN mag hem niet. Zij vinden zijn gedreven, ‘pamflettistische stijl’ van journalistiek irritant en zijn aanvallen op personen ‘hysterisch’. “Hij heeft een krankzinnige glinstering in zijn ogen” vertrouwde het hoofd van in informatieafdeling van de VN me ooit toe.
Verontwaardigd vertelde Belo dat een VN politieagente zijn camera kapot smeet toen hij buiten het gerechtshof wilde filmen. Maar hij trekt zich van alle kritiek weinig aan. De beste manier om de huidige regering te steunen, is volgens hem, hen te dwingen om een einde te maken aan de groeiende corruptie en vriendjespolitiek. “Het is hier de slechte gewoonte om het vuil onder het tapijt te vegen,” meent hij.
Maar als we later op dezelfde dag in een rustige tuin onder de palmbomen zitten vertelt hij dat hij een paar weken eerder klemgereden was door vier mannen op twee motoren. De mannen nodigden hem uit om iets te gaan drinken. Hij vertrouwde het zaakje niet en wist te ontsnappen door een botsing te veroorzaken. De ervaring heeft hem aan het denken gezet. Hij fluistert dat hij de toekomst met zorg tegemoet ziet. “Wat voor een land zal dit zijn over 5 jaar?” vraagt hij me retorisch. “Misschien eindig ik ergens aan de kant van de weg; vermoord voor wat ik schrijf.”

Ik vertel dit verhaal zo gedetailleerd omdat het duidelijk laat zien onder wat voor een omstandigheden Oosttimorese journalisten op het moment moeten werken. Hun gedrevenheid als journalist maakt hen onpopulair bij de overheid en andere instanties maar het is een bijna noodzakelijk eigenschap om dit soort werk te doen. En hun koppigheid is nodig om te stand te houden odanks de anonieme dreigementen die ontvangen voordat zij hun verhalen de wereld in sturen.

Tot besluit wil ik even stilstaan bij de toekomst.
De Timorese journalisten willen er alles aan doen om de veertien journalisten waarvan acht buitenlanders die omkwamen op zoek naar de waarheid in Oost Timor in ere te houden en te streven naar strafvervolging van de daders. Zij zijn zich er van bewust dat zij daar bij de huidige regeringen in zowel Oost-Timor als Indonesië voor een dichte deur staan maar en zeggen dat de VN de verantwoordelijkheid op zich moet nemen. “We geven het niet op”, verzekerde Gil Guterres, de voorzitter van de journalisten vereniging van de onderzoeksjournalistiek me naar afloop van de herdenkingsbijkomst afgelopen maandag. “We wachten onze kans af. Als in vijf tot tien jaar een nieuwe generatie aan de macht komt kunnen dingen gaan veranderen.”

De beste manier om de persvrijheid op Oost Timor te waarborgen is te vechten tegen de cultuur van rechteloosheid. Een eerste stap kan zijn om de daders – en daar reken ik de Indonesische generaals ook onder – van de moord op de journalisten en niet vergeten hun tolken en chauffeurs, te berechten. Dit zal een signaal sturen aan zowel Oost-Timor als Indonesië, waar dezelfde duistere krachten binnen het leger nog steeds actief zijn – en waar journalisten en mensenrechtenadvocaten hun leven niet zeker zijn. De moord op Munir die op weg naar Amsterdam vergiftigd werd is daar een overduidelijk voorbeeld van. Maar omdat het hier handelt om misdaden tegen de mensheid – wij, ons allemaal – moeten we voor blijven vechten dat dit soort gruwelijkheden niet ongestraft blijven. En mogen wij de verantwoordelijk voor de berechting niet afschuiven op Oost Timor of Indonesië. Het is een internationaal tribunaal waarvoor we met z’n allen voor moeten blijven strijden – het is ons recht, en onze plicht.

Irene Slegt