Huppelkutjes en Dommedickies

woensdag 28 april 2021

Ooit, toen je als Nederlandse freelancer in den vreemde nog kon overleven, ergo minstens dertig jaar geleden, kregen correspondenten soms de raarste verzoeken. Ik herinner me bizarre landlijntelefoontjes van, in den beginne, voornamelijk jonge dames. Onverstaanbaar murmelden ze hun naam, dan nog onbegrijpelijker het meestal infotainment-tv- of radioprogramma waar ze voor werkten, uiteindelijk volgde de opdracht.

foto: Alexandros Stamatiou

Een ‘verzoek’ kon je het niet echt noemen. Of je even van centrum Athene naar het vliegveld in Glifada wilde afreizen, om een pakketje bij KLM Cargo, or whatever wilde ophalen, en daar en daar ‘ergens in Griekenland’ kon afleveren. De inhoud werd meestal niet vermeld. Wanneer je ernaar vroeg, dan ging ’t bijna altijd om een dikke doos audiocassettes of Betamax-videobanden bij KLM Cargo, or whatever. De juffrouwen in kwestie hadden geen idee wie ze belden, wisten alleen dat het ging om ‘iemand die ook voor de omroep werkte’. Dat was genoeg. 

Ik sprak er met correspondentenvrienden over. En ja hoor, allemaal hadden we dezelfde ervaring: Frankrijk, Italië, Spanje, Indonesië, Mexico, Midden- Oosten, Afrika, oud- Oostblok, name it. Onder ons noemden we het de ‘Huppelkutverzoekjes’. Dat kon toen nog. Weldra belden ook steeds meer jonge heren, en noblesse oblige, die noemden we dan maar ‘Dommedickies Deliveries’.

Door allerlei ontwikkelingen op transport en technisch gebied, zijn dit soort ‘journalistieke non-verzoeken’ een natuurlijke dood gestorven: geluid en beeld kunnen met mp3, WeTransfer of Vimeo worden verstuurd in cyberspace, zo niet dan is er DHL. Ze verdwenen langzaam, gewoon, omdat dat nu eenmaal zo gaat.

Er bestond in het verleden nog een ándere categorie verzoeken. Dáár gaat dit over. Collegiale verzoeken om gedegen informatie, recente politieke updates, historische context, contacten, namen en telefoonnummers te geven. Ze kwamen via via tot de correspondent dankzij betrouwbare collega’s. Mensen die je kende, respecteerde, bewonderde, die bewezen topjournalisten waren, voor wie je door het vuur ging, en die je uiteraard van dienst wilde zijn. Want andersom deden zij hetzelfde voor jou. Op die manier steunde je soms collega’s van wie je nog nooit eerder had gehoord. Ja, het kwam voor dat ze bij je logeerden, aten en dronken. En het was goed zo.

Je deed dat als freelancer buiten Nederland óók voor mensen in vaste dienst. Van de radio, tv, krant, weekblad, het maakte niet uit. We waren ‘één’, want we werden ongeveer gelijk betaald. Dat wil zeggen: freelancers bruto meer dan 150 procent van het cao-loon, omdat freelancers zaken als pensioen, verzekering, diverse onkosten en noem maar op zélf moesten ophoesten. Het was tóen goed en rechtvaardig geregeld. We hadden het er niet eens over. Het ging tenslotte om De Zaak, om de beste verslaggeving, om kwaliteit, opdat Nederlanders het beste werden geïnformeerd over wat er buiten hun grenzen speelde. We streefden gezamenlijk naar ‘negens en tienen’.

Onlangs overkwam mij het volgende. Via via - dankzij een lieve en vakbekwame vriendin-collega van De Groene - werd ik benaderd door iemand van een grote landelijke dagkrant. Ze wilde naar Lesbos, en zou voor het allereerst in haar leven naar een vluchtelingenkamp én naar Griekenland gaan. Of ik een uurtje tijd had haar bij te praten, haar van info, contacten en rugnummers te voorzien, alles over Lesbos wilde vertellen.

Mijn eerste reactie was: natuurlijk ga ik dat doen! Maar toen bedacht ik: als bestuurslid van de NVJ Zelfstandigen, midden in onze door corona gestrande campagne ‘Journalistiek Heeft Een Prijs’, kan ik dat niet maken. Ik móet nu principieel zijn.

Met pijn in al m’n journalistieke poriën appte ik haar daarom terug: ‘Sure, met alle liefde en plezier! Maar heeft jouw krant een budget voor een uur of langer contacten- en kennisoverdracht die ik je dan kan geven, kennis waar ik 40 jaar aan en voor heb gewerkt, waarvoor ik door heel Griekenland en de Balkan ben gereisd, maar waar ik niet meer naar behoren voor wordt betaald?’ ‘Nee, dat heeft mijn krant niet’, antwoordde ze onmiddellijk. Ze hoefde het niet eens na te vragen.

Met even veel pijn en voelbaar begrip van haar kant namen we afscheid. En ja, ze was al lid van de NVJ, en ja, ze steunde onze strijd, maar ze kon er nu eenmaal niets aan veranderen. Ze is naar Lesbos afgereisd en heeft een best goed stuk geschreven. Maar als ik met haar had gesproken, had het unieker, dieper en beter kunnen zijn: geen zeven, maar een negen.

Geen enkele krant, geen enkel programma, geen enkel weekblad heeft budget voor kennisoverdracht van freelance collega’s in het buitenland. Er wordt wel naar gevraagd, maar niet voor betaald. Dat kan niet meer in deze tijd.

Anders is de nieuwconsument gedoemd tot journalistieke producten van zevens, zessen en vijfjes. Artikelen en programma’s van tienen en negens zullen dan net zo verdwijnen als ooit de Huppelkutverzoekjes en Dommedickies Deliveries. Simpelweg, omdat dat nu eenmaal zo gaat.

En dat noemen we dan ‘een natuurlijke dood’.