Van ons afslaan

donderdag 12 januari 2017

Het verachten en omzeilen van de journalistiek, zelfs het bestempelen van de pers tot vijand, wordt steeds meer onderdeel van de politieke campagnes  van een aantal bewegingen en partijen. Het is iets dat iedereen aangaat maar vooral journalisten, ongeacht of we ons direct met de politiek bezighouden of niet.

Zeker in de aanloop naar de verkiezingen van 15 maart vraagt de steeds meer antagonistische houding naar de pers toe om een duidelijk antwoord. Niet alleen mogen we als journalisten onszelf en ons beroep verdedigen, het is zelfs onze taak in een functionerende democratie om terug te vechten tegen de trend van manipulatieve mediapraktijken.

Het gaat in de eerste plaats om Wilders en DENK die op tal van manieren de journalistiek ondermijnen.  Wilders met verdachtmakingen en tactieken die erop gericht zijn kritische verslaggeving te dwarsbomen. DENK heeft daar ook een handje van en weigert bovendien journalisten te verdedigen tegen  de draconische maatregelen in Turkije.

Dan is er nog een wirwar aan bloggers en commentatoren die de overstap willen maken naar de haatpolitiek. Zij hebben zich deels omhooggewerkt met aanvallen op de traditionele media die ze bestempelden tot onderdeel van de gevestigde orde, wat op zich geen onterechte kritiek hoeft te zijn. Maar de aanvallen staan vaak in dienst van een extreme politieke agenda en worden gebruikt om alles wat daarvan afwijkt te koeioneren en te intimideren.

Nederlandse journalisten zijn zich gelukkig deels bewust van de dreiging. Alle lof voor Annieke Kranenberg, ombudsvrouw van de Volkskrant, die op de valreep van 2016 nog even de waakhondfunctie van de journalistiek benadrukte en fel van leer trok tegen de schimpschoten van manipulatieve politici, in dit geval Wilders: ‘Media zouden zich dit soort aanvallen niet moeten laten welgevallen’, stipuleerde ze.

Dat werpt helaas meteen de vraag op wat we dan kunnen doen. Helaas, want het is makkelijker gezegd dan gedaan. Om te beginnen, valt het probleem in een aantal delen uiteen: ten eerste de aanvallen op de integriteit, de rol en het nut van de journalistiek in zijn algemeen met de daaraan verbonden weigeringen om interviews en persconferenties te geven en op andere manieren met de traditionele pers te interageren.

Ten tweede zijn er de persoonlijke aanvallen op publicaties en individuele journalisten in een sfeer van de steeds verdergaande verruwing die leidt tot een vernauwing van het publieke debat. Dat tweede punt raakt ook anderen, zoals politici, beroemdheden en rechters, maar daarmee wordt alleen maar onderstreept dat de problemen waar de journalistiek voor staat ingebed zijn in veel bredere maatschappelijke ontwikkelingen. Dat verander je niet zomaar.

Stukken als die van Kranenberg zijn een wake-up call voor de journalisten. Anderen richten zich meer op het publiek. Kustaw Bessems legde bijvoorbeeld in een column voor BNR uit hoe meegaan in het geweeklaag over de media de sfeer verziekt: ‘deze generalisaties, ook onder zogenaamd weldenkenden modieus, creëren juist het vacuüm waarin kwaadaardige agitprop gedijt.’

In het programma Buitenhof afgelopen weekeinde debatteerden ook twee journalisten, Hubert Smeets van het NRC en Philippe Remarque van de Volkskrant over hoe om te gaan met een fenomeen als Wilders. Niet teveel aandacht voor zijn publiciteitsstunts, maar ook weer niet negeren. Toch over hem blijven schrijven, ook al geeft hij geen toegang. Niet allemaal achter dezelfde bal aanrennen. Allemaal mooie voornemens maar de ietwat vertwijfelde toon van het gesprek gaf al aan dat de journalistiek geen makkelijk antwoord heeft.

Het probleem beschrijven en zo nodig iedere keer weer contextualiseren, bij iedere aanval een weerwoord, is wellicht een deel, een defensief deel, van wat er moet gebeuren. Dit is één geval waarin we als journalisten juist niet bang zouden moeten zijn om het over onszelf te hebben.

Het zou ook helpen als de journalistiek zelf niet constant zou meehuilen met de wolven. Wie is die elite precies waar wij, inclusief veel onderbetaalde loonslaven en precaire freelancers, toe zouden behoren? Moeten we ons er nu voor schamen dat op redacties veel hoogopgeleide mensen zitten die soms ook nog eens in het buitenland hebben gestudeerd? Waarom die tweedeling?

Daarbij kom ik bij mijn laatste punt, dat de journalistiek heel wat assertiever mag zijn en ook wel af en toe in de aanval mag gaan. Als het over de waakhondfunctie gaat, over transparantie, over het waarborgen van een gevarieerde maar zo min mogelijk misleidende informatiestroom, dan mogen we wel van ons afslaan. Dan ben ik niet alleen tegen populistische partijen omdat ik het niet eens ben met hun denkbeelden maar omdat ik ze beschouw als een bedreiging voor het democratisch proces waarvan de pers onderdeel uitmaakt.

Al is het nu niet 1933 en worden we niet met geweld de mond gesnoerd, er wordt wel degelijk op andere manieren geprobeerd de media buiten spel te zetten. Dat mag niet gebeuren want de zogenaamde rechtstreekse communicatie via kanalen als Facebook en Twitter volstaan niet voor het voeren van een diepgaand debat, noch voor het volledig geïnformeerd worden over je politici, maar dat is weer een ander verhaal.