Pers en politie

Waar (slecht) nieuws is, is vaak ook politie. Of het nu een brand betreft, rellen bij betogingen of een plaats delict, pers en politie komen elkaar nogal eens tegen. De politie heeft de bevoegdheid om ordemaatregelen te nemen, zoals het afzetten van een bepaalde plek of het geven van een ambtelijk bevel, wat betekent dat iedereen – ook de pers – van een bepaalde plek moet wegblijven.

Als er een lint gespannen is, dan is dat erop gericht dat het politieoptreden niet gehinderd wordt door omstanders. Een enkele keer kan ook sprake zijn van een gevaarlijke situatie, bijvoorbeeld als een gebouw dreigt in te storten. Houders van een politieperskaart dienen in principe achter het lint toegelaten te worden tenzij sprake is van onaanvaardbare veiligheidsrisico’s. Voor een politieperskaart komen alleen degenen in aanmerking die als hoofdberoep journalist hebben en die de politieperskaart voor hun werk nodig hebben.

De kaart is er ook in een grote variant, de zogeheten rellenkaart, die bij calamiteiten om de nek gedragen kan worden. Op de rellenkaart zijn de spelregels afgedrukt: ‘Journalisten mogen op straat en in openbare ruimtes opnamen maken. Journalisten en politiemensen dienen elkaars rollen over en weer te respecteren. Beide partijen dienen een publiek belang en moeten zich inspannen elkaar het werk niet onnodig moeilijk te maken.’


Politieperskaart

De houder van een geldige politieperskaart:

  • Heeft toegang tot door de politie afgezette gebieden of terreinen indien de opsporingsbelangen, de hulpverlening of de veiligheid niet worden geschaad – een en ander ter beoordeling van de politie.
  • Mag binnen de afzetting onbelemmerd werken indien hij zich meldt bij de politie ter plaatse.
  • Dient aanwijzingen op te volgen met betrekking tot veiligheid en opsporing van politie en andere hulpverleners.
  • Heeft toegang tot het afgebakende persvak (indien dat vak om redenen van opsporing of veiligheid noodzakelijk is).
  • Is zelf geheel verantwoordelijk voor zijn eigen veiligheid.
  • Is samen met eindredacties verantwoordelijk voor ethische overwegingen met betrekking tot het filmen en/of fotograferen van bijvoorbeeld slachtoffers.

Helaas komt het nog vaak voor dat journalisten niet achter het lint gelaten worden. In 2018 hielden NVJ en NVF een enquête onder alle politieperskaarthouders. Hieruit bleek dat ruim 60 procent van hen vaker dan eens per jaar buiten het lint werd gehouden. Bij 70 procent gebeurde dat tussen de één tot tien keer per jaar. Bijna een kwart van de respondenten diende een klacht in bij de politie en van die klachten werd bijna een kwart in behandeling genomen.

Aangezien het tegenhouden of wegsturen van journalisten een inbreuk is op de vrijheid van nieuwsgaring (artikel 10 EVRM), dient er altijd nagegaan te worden of er sprake is van een gerechtvaardigde inbreuk. Artikel 10 EVRM bepaalt dat de persvrijheid kan worden beperkt wanneer de (orde)maatregel is voorzien bij wet, en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van (onder meer) de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, en de bescherming van de goede naam of rechten van anderen. Verder moet de maatregel noodzakelijk zijn en voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Dat betekent dat de maatregel ook werkelijk geschikt moet zijn om het doel waarvoor deze genomen is te bereiken en dat doel moet niet met minder ingrijpende maatregelen kunnen worden bereikt.

Wat journalisten niet helpt, is dat de belangenafweging die in zo’n situatie plaats dient te vinden, onder grote druk plaatsvindt en soms ook nog eens door een politieambtenaar die nog nooit van de politieperskaart gehoord heeft. 

Persvak

De vraag of de politie aan het lint juist gehandeld heeft, kan dan pas achteraf beantwoord worden, via een klacht bij de politie, de Nationale Ombudsman of de rechter. De ervaring leert dat indien er sprake is van een persvak – ook al zijn de journalisten van mening dat er onvoldoende zicht is – de rechter over het algemeen van mening is dat de persvrijheid voldoende gewaarborgd is. 

Bij situaties waarbij slachtoffers betrokken zijn, is het niet de taak van de politie om de portretrechten of privacy van die slachtoffers te beschermen. Het is aan de journalist en het publicerende medium om te bepalen of het nieuws belangrijker is dan de privacy. Wel dienen journalisten, net als iedereen, een ambtelijk bevel op te volgen van een politieambtenaar. Ook hier kan pas achteraf getoetst worden of de persvrijheid ten onrechte is aangetast, of dat aan de voorwaarden van artikel 10 EVRM voldaan is.

Al in 1981 werd door het College van procureurs-generaal beleid geformuleerd voor journalisten ‘in actiesituaties’. Deze regeling staat nog steeds in de ‘Leidraad over de positie van de pers bij politieoptreden’ uit 2013: ‘In beginsel wordt er door de politie van afgezien een journalist aan te houden, die aanwezig is bij een kraakactie, ontruiming, protestactie of demonstratie, indien deze
a. zich als journalist kan legitimeren (bijv. door middel van de landelijke politieperskaart);
b. zich onthoudt van daden die niet geacht kunnen worden samen te hangen met zijn beroepsuitoefening.

Deze beperkte ‘vrijwaring’ van aanhouding betekent niet dat de journalist ook op een later tijdstip zou zijn gevrijwaard van opsporings- en vervolgingsmaatregelen. Evenmin kan hij zich verzetten tegen ordemaatregelen die tegen alle aanwezigen ter plaatse worden getroffen.
De regeling heeft tot doel dat de journalist zijn taak bij acties zo goed mogelijk kan vervullen. Indien immers tegen een journalist vrijheidsbenemende maatregelen worden getroffen zal hij als regel te laat met zijn verslag van de actie komen voor de editie of uitzending van die dag. Een bijzondere regeling voor de journalist vindt zijn rechtvaardiging in het algemene belang dat de pers in onze samenleving vervult.

Politiedoorzoeking

Journalisten moeten hun werk zonder belemmeringen kunnen doen, maar het gaat nog steeds wel eens fout. In 2014 werd de apparatuur van camera- en fotojournalisten Van Dun en Meesters in beslag genomen. Zij maakten opnamen van een politiedoorzoeking op een woonwagenterrein in Zaltbommel. De rechter-commissaris verbood hen opnamen te maken van de werkzaamheden, de mensen en de voertuigen. Van Dun en Meesters bleven doorgaan met hun werk, omdat zij op de openbare weg stonden. Vervolgens werd de apparatuur, inclusief gegevensdragers, in beslag genomen. Na het indienen van een klaagschrift bij de rechtbank werden de geheugenkaarten teruggegeven. Zowel de kantonrechter als het hof (in hoger beroep) wees een schadevergoeding voor beide journalisten af.

Schadevergoeding

In 2015 werd Rob Vorkink aangehouden omdat hij een ongeval op de snelweg filmde. Tevens kreeg hij een boete van € 250,- omdat hij de verkeersveiligheid in gevaar zou hebben gebracht doordat hij zijn auto in de berm parkeerde en vanuit die berm verslag deed van het ongeluk. Hij liet de zaak voorkomen bij de kantonrechter. Die oordeelde dat het verkeer niet werd afgeleid door een journalist die zijn werk deed en dat hij de boete niet hoefde te betalen. Nadat hij was vrijgesproken vorderde hij schadevergoeding. Die kreeg hij: € 2.000,-.

Gevecht

In 2017 maakte Chris Keulen foto’s van een gevecht tussen een militair en een activist. Hij ging vrijwillig mee naar het bureau om te getuigen, maar weigerde zijn beelden af te staan, waarna hij twee uur in de cel doorbracht. Justitie bood daarna excuses aan: ‘Het OM hecht groot belang aan vrije nieuwsgaring. Daarbij hoort dat journalisten in vrijheid hun werk moeten kunnen doen. Het OM constateert dat in de onderhavige zaak, in de hectiek van het moment, de verkeerde afweging is gemaakt door de hiervoor genoemde dwangmiddelen toe te laten passen.’ De zaak tegen de fotograaf werd geseponeerd en de gekopieerde beelden werden vernietigd. Inbeslagname van journalistiek materiaal mag in principe pas na toestemming van de rechter commissaris (zie de passage over dwangmiddelen).